De natuurbeschermingswet is in Nederland de meest geëigende wet voor de directe bescherming van (plante- en) diersoorten. Krachtens deze wet beschermde diersoorten mag men niet bezitten, vangen, doden of verontrusten. Ook mogen hun nesten of holen niet vernield worden. De enige keer dat er dieren als beschermd zijn aangewezen was in 1973. Sinds die tijd genieten hamster, bruinvis, tuimelaar, eikelmuis, hazelmuis, egel en alle soorten vleermuizen deze bescherming. Van natuurbeschermingszijde is er vaak op aangedrongen deze lijst uit te breiden. Daarbij werd onder andere gedacht aan de onbejaagbare zoogdiersoorten uit de jachtwet, zoals zeehond, eekhoorn, das, otter, wezel, boomen steenmarter. De bescherming die de natuurbeschermingswet biedt is verdergaand dan een onbejaagbare status in de jachtwet. Een andere groep die een wettelijke bescherming ontbeerde was die van de walvissen voor de Nederlandse kust. Op grond van de Conventie van Bern was Nederland verplicht voor de in het verdrag genoemde soorten beschermende maatregelen te treffen. Deze verplichting lag er al sinds 1979. Nu (1991) heeft staatssecretaris J.D. Gabor van LNV de lijst met beschermde soorten uitgebreid met 'alle walvissoorten’. Enerzijds is deze uitbreiding een verrassing omdat de staatssecretaris verder gaat dan het verdrag verplicht, anderzijds is het een teleurstelling dat er niet meer zoogdiersoorten zijn opgenomen. Met name het ontbreken van de noordse woelmuis, otter en das, alle drie prioritaire soorten in het Natuurbeleidsplan, betekent een gemiste kans. Vooral het ontbreken van de otter is merkwaardig, omdat deze soort eveneens behoort tot de soorten genoemd in de conventie. Opvallend is dat de jachtorganisaties zich telkens fel verzetten tegen overheveling van onbejaagde soorten uit de jachtwet naar de natuurbeschermingswet. Hun argument is dat de jagers dan hun belangstelling voor deze soorten verliezen en dit de actieve bescherming zou schaden.