Dick Dekker behoort tot de Nederlanders van wie de jeugd in de oorlogsperiode viel. Toen de duinen weer toegankelijk werden was hij daar te vinden. Later ontdekte hij de Veluwe. Ook dit was hem niet ruig en ruim genoeg. In Lapland dacht hij het te vinden, maar uiteindelijk vond hij zijn ruimte in Canada. In Nederland begonnen als illustrator, schrijft hij nu in Canada artikelen over wolven en andere grote zoogdieren. Een gesprek met een geemigreerde in Nederland vergeten self-made zoöloog in Edmonton, Canada. Mijn vroege jeugd stond in het teken van het hakenkruis. Net voor de oorlog, ik was zes, verhuisden mijn ouders van Rotterdam naar Haarlem waar mijn vader in militaire dienst moest. Er volgden vier jaren van armoe, maar ik was te jong om er geestelijk onder te lijden. Onze generatie had veel vrije tijd; de school was vaak gesloten. Met mijn broer en een boezemvriend zwierf ik door het Bloemendaalse Bos en de polders bij Spaarndam. Wij waren echte grasduiners, altijd op pad. Ik herinner me dat ik als kind al hardop liep te fantaseren over huilende wolven om een blokhut in Alaska. Dat had ik gelezen in de strip van Bulletje en Bonestaak. Een van onze favoriete bestemmingen was het zogenaamde ’Tinholthuisje” bij de ruïne van Brederode in Santpoort. Het was een klein natuurhistorisch museum dat vol stond met bezienswaardigheden vergaard uit de hele wereld. We zagen daar de volledige albums van Verkade, met de verzamelplaatjes van Voerman en andere Nederlandse tekenaars over natuur in eigen land. Wij hadden thuis niets op het gebied van natuurboeken, en er waren toen nog geen natuurfilms en TV. Als je dat vergelijkt met wat de jeugd tegenwoordig tot zijn beschikking heeft aan educatief materiaal...