Vleermuizen bezitten een echolocatiesysteem, waarmee ze hun weg door de ruimte vinden. De Italiaan Spallanzani toonde reeds aan het einde van de 18e eeuw aan, dat vleermuizen in verduisterde proefruimten waarin draden met belletjes waren gespannen, in staat zijn om zeer behendig tussen de dunste draden door te vliegen. Dat er onder bepaalde, meestal onnatuurlijke omstandigheden, wel eens iets fout kan gaan met het oriëntatiesysteem, bewijst onderstaande gebeurtenis. Reeds eerder had ik de indruk, dat vleermuizen het slachtoffer konden worden van draden, die zij onder experimentele omstandigheden wel kunnen waarnemen. Dit lijkt met name te gelden voor draden die gespannen zijn op plaatsen, waar ze in het dagelijks leven normaal gesproken niet voorkomen (Voüte, 1989; Verheggen & Kapteyn, 1989). Uit incidentele waarnemingen bleek dat watervleermuizen tijdens het foerageren boven water in botsing kunnen komen met door vissers uitgespannen nylondraden. Deze draden worden over het hoofd gezien, omdat ze een onnatuurlijk obstakel vormen in een overigens geheel natuurlijk milieu.