Tot enkele jaren geleden verrichtte slechts een kleine groep vrijwilligers vleermuisonderzoek. Door de toegenomen beschikbaarheid van goedkope ultrafoons en de start van een landelijk vleermuis inventarisatie project in Nederland is deze groep inmiddels sterk gegroeid. Om deze reden beoogt dit artikel de aandacht te vestigen op het vóórkomen van hondsdolheid bij vleermuizen. Het is zeker niet de bedoeling om onrust te veroorzaken, maar wel om de risico's voor onderzoekers op een rijtje te zetten, zodat zij een keuze kunnen maken uit de verschillende preventieve maatregelen die mogelijk zijn. In Europa werd in 1954 voor het eerst hondsdolheid (rabies) bij een vleermuis vastgesteld. Overdracht van hondsdolheid van vleermuis naar mens is in Europa sinds 1977 bekend. In dat jaar overleed een Rus aan hondsdolheid na een vleermuisbeet. Op dezelfde wijze overleden in 1985 een Rus en een Fin, hoewel de doodsoorzaak van de laatste nog wat vraagtekens opwierp. In 1985 werd in Denemarken een vrouw gebeten door een met hondsdolheid besmette vleermuis. Ze werd behandeld met een serie injecties, de zogenaamde postexpositie vaccinatie, zodat een eventuele besmetting niet tot ziekteverschijnselen leidde. Deze voorvallen waren zowel in Denemarken als in Duitsland aanleiding om een onderzoek op te zetten naar het voorkomen van hondsdolheid bij zieke, gewonde en doodgevonden vleermuizen. In 1985 en 1986 werden in beide landen respectievelijk 115 en 18 met rabies besmette vleermuizen gevonden. Dit gaf aanleiding om ook in Nederland te starten met eenzelfde onderzoek en met preventieve maatregelen, zoals inenting van en voorlichting aan personen die regelmatig met vleermuizen in aanraking kunnen komen. Uit het onderzoek bleek dat ook in Nederland vleermuizen besmet kunnen zijn, namelijk laatvliegers Eptesicus serotinus en meervleermuizen Myotis dasycneme. Over geheel Europa gezien is bij nog negen andere soorten het rabiesvirus sporadisch aangetroffen (pers. med. P. Lina).