In Nederland zijn Jachtwet en Natuurbeschermingswet onlangs gewijzigd. Het aantal zoogdiersoorten in de Natuurbeschermingswet is sterk uitgebreid, maar nog altijd komen er onbejaagbare soorten in de Jachtwet voor. Ook zijn de teksten van beide wetten aangepast aan de Europese wetgeving. Beschikt Nederland daarmee over moderne soortbeschermingswetgeving of is het cosmetisch lapwerk? Jarenlang is elke wijziging in de wettelijke bescherming van (zoog)dieren in Nederland vooruitgeschoven onder het mom van: “Dat gebeurt in de nieuwe Flora- & Faunawet”. Over die wet wordt al bijna tien jaar gediscussieerd. Het eerste voorontwerp van wet was in 1987 gereed, maar is ingetrokken na sterke negatieve kritiek van de Raad van State. In mei 1993 is een nieuw wetsontwerp bij de Tweede Kamer ingediend. Na een eerste behandeling wacht het nu op de Memorie van Antwoord. Ten langen leste zijn de huidige wetten aangepast aan de gewijzigde omstandigheden. Jachtwet en Natuurbeschermingswet (en Vogelwet 1936) behoefden aanpassing op grond van internationale wetgeving, zoals de Habitat-richtlijn van de Europese Unie en de Benelux-overeenkomst, en op grond van enkele veroordelingen door het Europese Hof van Justitie in Luxemburg. Per 1 september 1994 zijn aanpassingen van de Natuurbeschermingswet en de Jachtwet van kracht geworden. In beide wetten komen zoogdiersoorten voor. (Vogels, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden blijven in dit artikel buiten beschouwing.) Een eenvoudige verdeling had kunnen zijn: bejaagbare soorten in de Jachtwet en volledig beschermde soorten in de Natuurbeschermingswet, maar historie en vermoedelijk ook jagerssentimenten hebben meegespeeld bij de indeling.