Het zoeken van vleermuizen in hun winterverblijfplaatsen is altijd een spannende bezigheid. Een kruip-doorsluip-door tocht door een verlaten bunker, of een kalksteengroeve, het langs de wanden tastende licht van de zaklantaarn, ja, daar hangt er ééntje! Let op de grootte en vorm van de oren, de poten. Daar hangt er nog één, die heeft de vlieghuid om zich heen, een hoefijzerneus! De laatste jaren onderzochten we het uiterste westen van Vlaanderen en het aangrenzende Noord-Frankrijk, waar nog nauwelijks iets bekend was over het voorkomen van vleermuizen. Vooral de grote hoefijzerneus had onze aandacht. In 1982 verscheen de voorlopige cartografie van de Belgisch-Luxemburgse vleermuizenpopulatie (Fairon et al., 1982). Dit was een inventarisatie van alle gegevens die tot het jaar 1980 door het Belgisch Centrum voor Vleermuiskundig Onderzoek verzameld waren. Het onderzoek in Vlaanderen kwam echter pas na deze tijd goed op gang, waardoor de gegevens voor het Vlaamse landsgedeelte zeer onvolledig zijn. De streek ten zuiden van de rivieren Samber en Maas is beter onderzocht, in de jaren vijftig en zestig, hoewel de toegepaste methoden zich toen nog beperkten tot zolderonderzoek en tellingen in de gekende winterverblijven.