Het was eventjes prominent in het nieuws: het aantal zeehonden in de internationale Waddenzee groeit gestaag en heeft alweer ruim het niveau overschreden van vóór de virus-epidemie die zeven jaar geleden uitbrak. Daarbij stierf toen meer dan de helft van alle zeehonden. Het lijkt wel of de populatie nu gezonder is dan ooit. Maar in de oplaaiende discussie over het nut van opvang van huilers en zieke zeehonden is één van de argumenten juist dat de zeehonden in de Waddenzee helemaal niet gezond zijn. In die opvangdiscussie gaat het in de kern van de zaak om de vraag, of er voor de populatie gekozen moet worden, of voor het individu. Of is er nog een tussenweg? Op een internationaal symposiumpje over de toekomst van het zeehondenbeheer in de Noordzee, georganiseerd door Ecomare (één van de twee zeehondencentra in Nederland) kwamen de nieuwste cijfers voor het voetlicht. In de gehele Waddenzee werden in 1995 ongeveer 10.000 gewone zeehonden Phoca vitulina geteld, waarvan 1410 in het Nederlandse deel. Dat is het hoogste aantal sinds de zestiger jaren, toen de populatie toenam als gevolg van het stoppen van de jacht. Die had niet zozeer een negatieve invloed doordat dieren geschoten werden, maar doordat de rust in de voortplantingsgebieden verstoord werd, waardoor veel jongen gescheiden werden van hun moeder (‘huilers’). De aantalstoename duurde indertijd maar kort, omdat al snel de effekten van de toenemende vervuiling zichtbaar werden (zie figuur). De populatie ging gestaag achteruit en de opvang van verzwakte zeehonden ging een grote rol spelen bij het beheer en de instandhouding van de populatie. Pas in de tachtiger jaren trad, door het schoner worden van het water dat de grote rivieren in de Noordzee loosden, langzaam maar zeker herstel op en groeide het aantal gewone zeehonden naar een nieuwe top van 1050 getelde dieren. Toen sloeg een virus toe; in 1989 konden nog maar 535 zeehonden op de banken van het Nederlandse deel van de Waddenzee geteld worden.