In de Oostvaardersplassen vindt begrazing plaats met runderen en paarden, om bepaalde landschapstypen te creëren en in stand te houden die als leefgebied dienen voor verschillende vogelsoorten, waaronder muizenetende roofvogels. Voor deze roofvogels is een structuurrijke graslandvegetatie van belang. Door het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Hoofdafdeling Inrichting en Herstel is begrazingsonderzoek uitgevoerd. In dit artikel zal worden ingegaan op de relatie tussen begrazing, vegetatiestructuur, muizen en muizenetende roofvogels. De Oostvaardersplassen (5500 ha) zijn in 1968 ontstaan na inpoldering van Zuidelijk Flevoland en bestaan uit een ‘natte’ moeraszone (circa 3500 ha) en een ‘droge’ randzone (circa 2000 ha). Het is een voor Nederland uniek natuurgebied dat omschreven kan worden als een jong moeras-systeem met een hoge mate van spontaniteit en gekenmerkt wordt door een zeer hoge natuurwaarde. De moeraszone bestaat momenteel uit circa 1200 ha open water en uit circa 1900 ha gesloten rietvegetatie (Jans & Drost 1995). De overige 400 ha wordt ingenomen door wilgenbos en ruigte-vegetatie bestaand uit harig wilgeroosje, grote brandnetel, haagwinde en wolfspoot. In de droge randzone wisselen graslanden, ruigtes, rietlanden en struweel elkaar af. De samenstelling van de graslanden varieert, maar ze bestaan voornamelijk uit Engels raaigras, timoteegras, kropaar en ruw beemdgras. Het natte grasland bestaat overwegend uit fioringras en geknikte vossestaart. Het droge en gesloten rietland bestaat hoofdzakelijk uit riet, af en toe in combinatie met akkerdistel en grote brandnetel. Op een aantal plaatsen komt een kleinschalig mozaïek landschap van rietland, ruigte en struweel voor.