In Nederland worden regelmatig kleine zoogdieren geïnventariseerd met life-traps. De gehanteerde methode varieert afhankelijk van de tijd die beschikbaar is en het doel waarvoor gevangen wordt. Na drie jaar vangen in meer dan veertig gebieden is de inventarisatiemethode van het Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek zeer efficiënt geworden. In dit artikel wordt beschreven hoe inventarisaties die gericht zijn op het aantonen van soorten, veel meer gegevens kunnen opleveren met dezelfde mankracht dan tot nu toe gebruikelijk is. In 1992, 1993 en 1994 zijn in het Deltagebied 41 rietgebieden jaarlijks op het voorkomen van kleine zoogdieren onderzocht met behulp van Longworth life-traps. Deze inventarisaties zijn vooral gericht geweest op het vaststellen van de aanwezigheid van de noordse woelmuis. Het gebruikte aas bestaat dan ook uit appel (tegen de dorst), wortel en havermout. Op de vrijdag voor een vangstweek werden de vallen in de gebieden uitgezet in raaien van 25 vangpunten. Op elk vangpunt stonden twee vallen, waarin dan nog geen dieren gevangen konden worden. Op maandagochtend werden de vallen op scherp gesteld en, indien nodig, opnieuw van droog hooi en aas voorzien. De controles vonden daarna elke avond en ochtend plaats, te beginnen op maandagavond.