Op 19 en 20 november 1999 werd in London door The Mammal Society en The Linnean Society een congres georganiseerd met als onderwerp ‘Farmers and mammals’. Ongeveer 160 mensen namen deel aan het congres, van wie verreweg de meesten afkomstig waren uit Groot-Brittannië zelf. Net als in Nederland bestaat ongeveer 70% van het landoppervlak in Groot-Brittannië uit landbouwgebied (Manley & Tattersall). Veel zoogdiersoorten worden op de een of andere wijze beïnvloed door de aanwezigheid van landbouwgebied en de activiteiten die daar plaatsvinden. Anderzijds hebben boeren bij de uitoefening van hun beroep ook te maken met zoogdieren. De wederzijdse beïnvloeding blijkt vaak zowel positieve als negatieve kanten te hebben. De complexiteit van de relaties tussen boeren en zoogdieren bleek onder andere uit het feit dat naast dierecologen en boeren ook particuliere natuurbeschermings-organisaties, veterinair deskundigen en ecotoxicologen aan het woord kwamen. Een enquête gaf aan dat boeren tegenwoordig veel meer geïnteresseerd zijn in ‘wilde’ dieren dan in het begin van de jaren ‘80 (Johnson, Macdonald & Carbone). De achteruitgang van leefgebieden voor wilde zoogdieren verloopt in het agrarisch landschap minder sterk dan voorheen (Duvergé & Jones), maar in veel streken is nog steeds sprake van een afname van landschapselementen die niet primair bedoeld zijn voor agrarische productie. Een grote interesse van boeren voor wilde dieren gaat in Groot-Brittannië vaak samen met de uitoefening van jacht. Economische schade aan landbouwgewassen wordt vaak als belangrijkste reden voor die jacht genoemd. In het geval van konijnen (Dendy & McKillop), hazen en verschillende hertensoorten (Putman & Kjellander) wordt de situatie echter al snel wat complexer (zie Oliver-Bellasis), omdat deze soorten niet alleen schade veroorzaken, maar ook inkomsten opleveren uit de jacht zelf.