Het boek ‘Les Animaux Vivants du Monde, Histoire Naturelle Illustrée d’après la photographie directe.’ werd vertaald uit het Engels en begin twintigste eeuw in het Frans uitgegeven door Ernest Flammarion in Parijs. Het boek, dat eigenlijk een compilatie is van 24 ‘livraisons’ of afleveringen, bevat een voorwoord van Edmond Perrier, toenmalig directeur van het Muséum d’histoire naturelle in Parijs. Niet het eerste het beste boekje dus, en jawel, op internet kun je nagaan dat er goed voor betaald wordt. Aan de roofdieren wordt ook in dit boek, zoals gebruikelijk in de meeste oude boeken over zoogdieren, verhoudingsgewijs veel aandacht besteed. De vleermuizen bijvoorbeeld, die als groep toch ruim een vijfde van alle soorten zoogdieren vertegenwoordigen, moeten het stellen met maar drie van de bijna vierhonderd bladzijden. Helemaal in de sfeer van zijn tijd beschrijft de auteur, Charles J. Cornish, de groep van de roofdieren als wreedaardig, sluw en schadelijk. Een uitgesproken stelling neemt Cornish in over de wilde kat: die beschouwt hij, ondanks haar kleine gestalte, als de meest woeste, slecht gezinde en minst tembare van alle katachtigen. Hij illustreert zijn stelling onder meer met het verhaal van een wilde kat in een dierentuin, die zelfs na acht jaar gevangenschap in vrij goede omstandigheden nog steeds naar alles en iedereen gromt en krijst, zelfs naar de bewaker die haar voedt. Zelfs jonge wilde katjes blijven volgens de auteur na verloop van tijd in gevangenschap erg wild en ontembaar. Dit uiteraard in tegenstelling tot veel grote katten zoals leeuwen en tijgers die zich vrij gemakkelijk laten dresseren. Op een trommel een dansje uitvoeren is niks voor een wilde kat. De restanten van dit eigenzinnige gedrag zie je nog in onze zogenaamd gedomesticeerde huiskatten, die ongeacht hun baasjes orders uiteindelijk toch doen waar ze zin in hebben. Een vorig artikel in Zoogdier illustreert deze stelling. De naam ‘wilde kat’ lijkt dus goed gekozen.