De tijd dat een natuurbeheerder zich nerveus handenwringend en stomend uit alle kieren en naden van zijn kleding excuseerde voor het feit dat hij grote planteneters in een terrein had ingezet in plaats van het te maaien, lijkt voorbij te zijn. Het heeft er alle schijn van dat het gebruik van grote planteneters een algemeen aanvaarde zaak is geworden, althans te oordelen naar het toenemend aantal terreinen waar het gebeurt. Beschouwt men de verschillende begrazingsobjecten, onder andere in deze artikelenreeks vermeld, dan valt op dat het vrijwel allemaal om kleine tot middelgrote gebieden gaat, dat wil zeggen dat enkele tientallen tot vele honderden hectares groot. Verder zijn de soorten die voor begrazing worden gebruikt, de soorten die op boerderijen werden gehouden, te weten: het paard, het rund en het schaap. Voorzover het gaat om terreinen met de doelstelling van het handhaven van een landschap in de natuurwaarden die met een vorm van agrarisch gebruik, waarvan die dieren deel uitmaakten samenging, ligt het voor de hand de desbetreffende soorten voor het beheer ervan te gebruiken. Het is echter de vraag of het instandhouden van een of ander antiek agrarisch cultuurlandschap, waar de economische en sociaal culturele bodem uit is weggevallen in alle gevallen de enig denkbare optie is voor zo’n gebied, zeker als het instandhouden ervan alleen ten koste van veel geld en andere inspanningen mogelijk zal zijn. Men denke hierbij aan de grote heidevelden. Dat het niet de enige optie behoeft te zijn, geven het Doldersummer Veld in Drenthe, De Ennemaborg in Groningen en De Hoorn en de Dellebuursterheide, beide in Friesland aan, gebieden waar beheerders naar nieuwe richtingen voor het beheer op zoek zijn. De dieren die in deze terreinen worden ingezet, zijn echter ook nog steeds de soorten die uit het agrarisch cultuurlandschap stammen.