De belangstelling naar draagkracht van gebieden voor begrazing neemt steeds meer toe. Draagkracht kan men definiëren als het maximaal aantal dieren dat elk jaar in een gegeven gebied een bepaald aantal dagen kan leven zonder een neerwaartse trend in de productie en de kwaliteit van vegetatie en bodem tot gevolg te hebben (Stoddart et al 1975). In de Verenigde Staten heeft men er al geruime tijd aandacht aan besteed voor een optimale benutting van gebieden voor extensieve veehouderij. Ook in de natuurbescherming tracht men daar nu voor groot wild, herten en Bizons met name, in de vingers te krijgen wat de draagkracht van natuurlijke vegetaties is (Hobbs & Swift 1985, Norland et al 1985). In Europa zien wij eveneens een toename van het draagkrachtonderzoek, bij extensieve begrazing, zowel ten behoeve van de veehouderij als van het natuurbeheer Grant et al 1981 & 1982, Gudmundsson 1986, Putman 1986); ook in eigen land lopen in dit verband diverse projecten (Van Wieren 1985, Drost 1986, De Bie & Bokdam 1987). In Afrika wordt draagkrachtonderzoek voor de veehouderij vooral in semi-aride gebieden steeds belangrijker (Pratt & Gwynne 1977, Penning de Vries & Djiteye 1982, Siderius 1984), maar is men de laatste jaren ook bezig om dit in wildrijke gebieden toe te passen (Van Wijngaarden 1985, Geerling & Diakité 1986). Het doel is in dit geval om de natuurbescherming te dienen, maar men kan daarbij ook wildbenutting, dus streng gecontroleerde jacht, op het oog hebben.