Kanalen en (snel)wegen doorsnijden niet alleen het landschap, maar ook de leefgebieden van tal van diersoorten. Deze doorsnijdingen vergen jaarlijks vele duizenden slachtoffers onder zich verplaatsende dieren. Dat geldt met name voor dieren met een grote actieradius, zoals Edelherten, Otters en Dassen, en voor dieren met een specifieke en soms massale seizoenstrek, zoals vissen, padden en kikkers. Doorsnijding van leefgebieden kan deze ook zodanig versnipperen dat de gebieden voor de dierpopulatie onleefbaar worden en er diersoorten verdwijnen. Voorzieningen door de mens als wildpassages (bijvoorbeeld wildviaducten, paddenen dassentunnels, otterrichels onder bruggen, vistrappen en wilduitstapplaatsen in kanalen) kunnen de schade door wegen en kanalen niet verhelpen, maar wel verminderen. Alhoewel er hier en daar (vooral in het buitenland) al de nodige ervaring bestaat met de aanleg en het functioneren van wildpassages, blijkt de kennis hierover even versnipperd te zijn als de doorsneden gebieden. De Stichting Natuur en Milieu heeft nu een publikatie uitgebracht waarin deze kennis op een praktische wijze wordt gebundeld en vertaald in een groot aantal aanbevelingen omtrent de planologische eisen waaraan deze voorzieningen moeten voldoen willen zij effectief zijn. Het betreft aspecten als ligging, rasters, bosjes, afmetingen en dergelijke.
Additional Metadata | |
---|---|
Huid en haar | |
CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
Organisation | Stichting ter Bevordering van de Zoogdierbescherming en de Zoogdierstudie in de Benelux |
onbekend. (1988). Boekbesprekingen. Huid en haar, 7(2), 68–69. |