Toen Zuidelijk Flevoland in 1968 droogyiel bleef een gedeelte aan de Oostvaardersdijk onder water staan. Aanvankelijk was dit gebied vooral bestemd voor de industrie, maar die bleek het naderhand niet nodig te hebben. Ondertussen ontwikkelde dit terrein zich tot een natuurgebied zoals Nederland sinds mensenheugenis niet meer heeft gekend. Vele malen beantwoorden de Oostvaardersplassen aan de normen opgesteld volgens de Conventie van Ramsar. Daarom kwam men al snel tot het inzicht dat de Oostvaardersplassen een natuurgebied zouden moeten blijven. Vandaar dat het gebied in het najaar van 1986 onder de werking van de Natuurbeschermingswet is gebracht en werd aangewezen als Staatsnatuurmonument. En in het Structuurschema Natuur- en Landschapsbehoud wordt het Oostvaardersplassengebied aangeduid als Grote Eenheid Natuur (GEN) en heeft het geheel de bestemming van natuurgebied gekregen. Vele soorten moeras- en watervogels zijn met honderdduizenden exemplaren in dit gebied vertegenwoordigd. Sommige soorten vinden er een broedplaats, andere zoeken er voedsel, en voor weer andere soorten is het ook een geschikt gebied om te ruien. Van de laatste is de Grauwe Gans een goed voorbeeld. Door zijn vreterij aan het Riet voorkomt de Grauwe Gans het dichtgroeien van de plassen. Zo is het gebied geschikt gebleven voor vele watervogels, die nu eenmaal open water nodig hebben en zich niet thuisvoelen in uitgestrekte rietvelden. Overigens groeit er ruim voldoende Riet om ook Bruine Kiekendieven te kunnen herbergen. En ondertussen zijn ook Wilgen opgeschoten, zoveel en zo groot dat er sprake is van bosvorming. En hier nu heeft zich een kolonie Aalscholvers gevestigd die thans 4300 broedparen herbergt. Deze vogels laten ook iets zien van de relatie van de Oostvaardersplassen met de omgeving. De Aalscholvers vangen namelijk vis in het Markermeer en IJsselmeer, maar vinden bomen om hun nesten in te bouwen in de Oostvaardersplassen. En zoals de Aalscholvers foerageren op het IJsselmeer zo stropen ganzen de stoppelvelden van de Flevopolders af. Het Oostvaardersplassengebied is zo grootschalig, er is zo weinig verstoring door de mens, er is zo veel voedsel, dat zich ongewone ontwikkelingen voordoen. Zo broeden er Buizerden en Haviken in twintig jaar oude Wilgen, terwijl wij toch voornamelijk oude dennen, Eiken of Beuken kennen als plaats voor hun horst. En wat te denken van een vossewijfje, die haar welpen grootbrengt in een leger in het Riet?