Loom herkauwend staren de runderen over de vlakte voor zich uit. De lange haren van de wintervacht wapperen in de wind. Een wolk schuift voor de zon weg. Met grote snelheid glijdt zijn schaduw over het gras, het riet, de struiken en de bomen uit het gezicht. Als bij toverslag lichten kleuren op. Op de vlakte wordt een groep muisgrijze paarden zichtbaar. Bedaard stappen ze met de mond aan de grond voort. Ze grazen. Een paar veulens dartelen tussen de volwassen paarden door. Twee grote hengsten staan kop-kont pal naast elkaar. Ze bewegen hun kleine, zwart omrande oren nerveus op en neer, drukken de kin tegen de hals, zakken enigszins door de enkels en strekken de voorbenen. Vanuit een ooghoek kijken ze gespannen naar eikaars billen. De geringste beweging van de één ontlokt bij de ander een korte gil en een schop in het niets. Enkele honderden meters van de paarden vandaan stappen honderden ganzen dicht opeen gepakt gebukt rond. Met gekromde nekken rukken ze vinnig stukjes gras los en slikken ze door. De witte borst van de Brandganzen blinkt in het zonlicht. De lichtgrijze Grauwe Ganzen steken vaal af tegen de donkergrijze kleur van de Kolganzen.