De enige walvisachtige die nog het predicaat 'algemeen’ verdient voor het Noordzeegebied is tevens de kleinste soort, de Bruinvis Phocoena phocoena. De Bruinvis is de meest voorkomende walvisachtige in het Noordzeegebied, althans hij strandt in veruit de grootste aantallen en ook op open zee overheerst deze soort de waarnemingslijsten. Toch zijn de aantallen van de Bruinvis geen schim meer van wat ze eens geweest moeten zijn. De ’varkenvissers’ van de Deense eilanden vingen aan het eind van de vorige eeuw nog duizenden Bruinvissen per jaar (Schulze 1987). Tegenwoordig kan je van het zién van dergelijke aantallen alleen maar dromen. Ook voor de Nederlandse kust was de Bruinvis tot voor kort een algemene soort. Verwey (1975) was in staat om het gedrag van de Bruinvissen in het Marsdiep in redelijk detail te bestuderen. Een simpele fietstocht langs de dijk was dikwijls genoeg om enkele Bruinvissen in het ondiepe kustwater te zien. Dat alles is voorbij. De Bruinvis is nu een beschermde diersoort en die status zegt al iets over z’n talrijkheid. Alleen de volhoudende waarnemer kan nu zo gelukkig zijn om een glimp op te vangen van het typische 'draaiende wiel’ vanaf onze Noordzeekust. De Bruinvis is hier zo goed als verdwenen. Over het hoe, wanneer en waarom tasten we grotendeels in het duister. Toch zijn ontmoetingen met dit dolfijntje, zelfs op geringe afstand van onze kust, nog steeds goed mogelijk.