De grote waarde van het halfnatuurlijk landschap in de provincie Friesland is genoegzaam bekend. Denk hierbij aan de rijke weidevogelgebieden, welke tevens dienst doen als pleisterplaats voor watervogels en steltlopers, de bloemrijke hooilanden, de blauwgraslanden, de rietterreinen en de droge en vochtige heidevelden. Al deze natuurgebieden hebben met elkaar gemeen, dat voor de instandhouding ervan bepaalde inwendige beheersmaatregelen vereist zijn. De mate van beïnvloeding door de mens varieert en kan onder andere bestaan uit maaien, beweiden, branden, kappen, plaggen en dergelijke. Met andere woorden, men dient te zorgen voor een geregelde afvoer van de organische produktie. Grote, aaneengesloten oppervlakten met een lage begroeiing, zoals graslanden, rietterreinen en heidevelden komen, onder de Nederlandse klimatologische omstandigheden, van nature weinig voor. Ze zijn beperkt tot plaatselijke dynamische situaties zoals langs beken en rivieren, en kwelders en duinen in kustgebieden. Elders in het binnenland zijn korte, grazige vegetaties meestal tijdelijk aanwezig. Lage begroeiingstypen kunnen hier worden beschouwd als successiestadia en deze zijn vaak het resultaat van de verwijdering van de oorspronkelijke bosvegetatie. Toch kunnen wij stellen dat de vochtige en schrale graslanden, rietterreinen en heidevelden tot onze rijkste en meest waardevolle natuurgebieden behoren. Deze hoge natuurwaarden zijn het gevolg van een constant, extensief en verschralend beheer dat gedurende een lange periode heeft plaatsgevonden. De afvoer van de organische produktie (het gewas) dient in deze gebieden een beheersmiddel te zijn, om het doel, een gevarieerde levensgemeenschap te bereiken. Als zodanig kunnen en moeten de waardevolle, halfnatuurlijke landschappen blijven behouden.