Toen ik in 1977 uit het hoge noorden verhuisde naar Middelburg, had ik een lijstje op zak met namen van Zeeuwse malacologen. Ik kende hen van hun publicaties en zij zouden me zeker op (schelpen)pad kunnen helpen in het voor mij onbekende Zeeland. Op dat lijstje stond ook ‘J. van Dalsum’. In november 1982 stond ik op de stoep van Hofplein 9. Van Dalsums meldingen van recente Cardium exiguum en Odostomia plicata uit het Kanaal door Walcheren hadden mijn nieuwsgierigheid gewekt. Hij had geen telefoon en het leek me het handigste maar gewoon aan te bellen. De heer Van Dalsum bleek thuis en liet me gastvrij binnen. Een knapperende kachel, gestookt met sinaasappelkratjeshout, verspreidde in de keuken een behaaglijke warmte. “Gratis brandstof” lichtte hij toe. “Ze worden anders toch maar weggegooid”. De heer Van Dalsum was niet gehecht aan luxe. Er ontspon zich direct een geanimeerd gesprek over van alles en nog wat. En ja, die schelpjes die had hij ook, maar hij had er al een poos niet naar omgekeken en zou ze op moeten zoeken. Dus daar zou ik nog een keer voor terug moeten komen. Hij hield zich al jaren bezig met het kweken van Fuchsia ’s, in allerlei kleuren en vormen. Daarnaast was hij filatelist en muntenverzamelaar. De schelpen waren een beetje op de achtergrond geraakt. Maar met enthousiasme verhaalde hij van zijn vondsten, waaronder die uit een laag klei op de bodem van een kar die na de oorlog uit het Kanaal door Walcheren was getrokken. We maakten een afspraak voor een volgende keer... Wederzijdse bezoekjes, met onregelmatige tussenpozen, volgden. Dit resulteerde zelfs in een gezamenlijk artikel in het Correspondentieblad (1986).