Deze zomer is bij EIS-Nederland en Stichting ANEMOON het basisrapport met voorstel voor de rode lijst van land- en zoetwatermollusken verschenen. In dit basisrapport wordt de totstandkoming van het voorstel voor de rode lijst behandeld en worden alle op de lijst opgenomen soorten kort besproken. De methode voor het samenstellen van de rode lijst is vastgelegd door het ministerie van LNV, waarbij zoveel mogelijk rekening is gehouden met internationale richtlijnen. De rode lijsten van verschillende dier- en plantengroepen zijn daardoor vergelijkbaar, waardoor er een zo objectief mogelijke indruk ontstaat van de mate van bedreiging van onze flora en fauna. Bij het maken van de lijst zijn alle Nederlandse soorten land en zoetwatermollusken, zoals bij alle rode lijsten, ingedeeld in de categorieën verdwenen, ernstig bedreigd, bedreigd, kwetsbaar en thans niet bedreigd. Deze indeling gebeurt op basis van de zeldzaamheid en de uit de verspreidingsgegevens in de database berekende trend. Zo kan een zeer zeldzame soort die al jarenlang te vinden is op een beperkt aantal locaties in de categorie ‘gevoelig’ terecht komen, terwijl een vrij algemene soort die zeer sterk achteruit gaat in de categorie ‘bedreigd’ terecht kan komen. Op deze manier wordt voorkomen dat soorten die hier zeldzaam zijn, bijvoorbeeld doordat ze aan de rand van hun areaal zitten, automatisch vermeld worden op de rode lijst. Voor het samenstellen van de Rode lijst is gebruik gemaakt van het in 2001 beschikbare bestand van het Atlasproject Nederlandse Mollusken (ANM). Bij het maken van rode lijsten wordt een referentieperiode vergeleken met de recente periode. De referentieperiode wordt zo gekozen dat deze een goed beeld geeft van de fauna in 1950. De natuur van de jaren 1950, de periode vóór de grootschalige ingrepen in het landschap, wordt door de Nederlandse overheid gebruikt als streefbeeld voor het huidige natuurbeheer. In het geval van de mollusken is gekozen voor de periode 1900-1965. Als recente periode is de periode 1985-2000 genomen, aangezien deze gegevens van deze periode het beste beeld geven van hoe het nu met de molluskenfauna gesteld is. In totaal waren er van beide perioden respectievelijk 19.652 en 75.527 waarnemingen beschikbaar. De gebruikte dataset was niet ideaal. Zo zijn sommige regio’s beter onderzocht dan andere en zijn sommige groepen (bijvoorbeeld naaktslakken) ondervertegenwoordigd. Beter zou het dan ook zijn geweest om een rode lijst te maken na de afsluiting van het atlasproject, met een groter bestand waarvan de gegevens netjes verdeeld zijn over Nederland. Toch zou dit voor de lijst zelf relatief weinig hebben uitgemaakt. De voor rode lijsten gebruikte methode is robuust, waardoor onvolmaaktheden in het bestand niet gelijk uitmonden in geheel andere resultaten.