De Nederlandse Malacologische Vereniging (NMV) is gedurende haar gehele 70-jarige bestaan nauw verbonden geweest met natuurhistorische instellingen, waarvan het Zoologisch Museum Amsterdam (ZMA) en het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie (RMNH; nu Nationaal Natuurhistorisch Museum = NNM) zich het meest prominent manifesteren. Dat is niet toevallig, omdat juist in deze twee instellingen beroepsmatig aan de taxonomie/systematiek van mollusken gewerkt wordt. Het ZMA is in 1838 opgericht, het RMNH in 1820. Hoewel dus het Leidse museum ouder is, heeft Amsterdam toch een aantal primeurs. Zo was er vóór 1820 al een aantal beroemde collecties/beoefenaars in Amsterdam; hier wil ik met name Seba noemen. Aan het ZMA zijn twee personen verbonden die een eredoctoraat verkregen hebben voor hun malacologisch werk: Tera van Benthem Jutting (verleend door de Universiteit van Giessen) alsmede Hans Kuiper (verleend door de Universiteit van Amsterdam = UvA). In Nederland zijn dit de enige twee eredoctoraten die verleend zijn op malacologisch gebied. Tera van Benthem Jutting was in de periode 1920-1964 conservator van de afdeling Mollusca van het ZMA; Hans Kuiper is honorair medewerker aan dezelfde instelling. Het is overigens de verdienste van Tera van Benthem Jutting geweest, door de 3 delen van Fauna van Nederland (1933, 1936, 1943) die zij publiceerde, dat er een uitmuntende basis gelegd werd voor de studie van de Nederlandse malacofauna. Daarnaast is zij natuurlijk zeer verdienstelijk geweest ten aanzien van het in kaart brengen van de malacofauna van het Indonesische eilandenrijk. Een andere Amsterdamse primeur vormen de proefschriften van Van Regteren Altena (1937) en Loosjes (1953). Het betreft hier de eerste proefschriften in Nederland die een overwegend taxonomisch/systematisch karakter hebben: Van Regteren Altena over de recente en fossiele schelpen die op de Nederlandse stranden aanspoelen, en Loosjes over de landslakkenfamilie Clausiliidae van Indonesië. Het Leidse museum zou pas later volgen. Van Regteren Altena werd overigens later conservator in Leiden (1952-1973), terwijl Loosjes lang verbonden is geweest aan de Plantenziektekundige dienst in Wageningen. Beiden hebben na hun promotie een aanzienlijk malacologisch oeuvre geproduceerd.