Wim Backhuys, vanaf 30 september 1969 directeur van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam, haalde op 1 maart 1970 Rob Hamstra naar het museum aan de Kastanjesingel in Schiebroek. Rob volgde daarmee Arie W. Janssen op, die bij het Rijksmuseum in Leiden ging werken. Hij moest als museumassistent zich bezighouden met het bewerken van museummateriaal en de uitbreiding daarvan. In de praktijk betekende dit, dat hij zich vooral bezighield met de schelpenverzameling van het museum. Hij had als lid van de N.J.N. en de W.T. K.G. vele excursies meegemaakt en daardoor veel kennis in huis. Zijn eerste eigen verzameling was een collectie fossiele schelpen. Mijn eerste ontmoeting met hem was, toen ik als beginnend verzamelaar voor het eerst zenuwachtig het museumgebouw betrad, om een schelp te laten determineren. Rob stelde mij snel gerust met de mededeling, dat ik met de meegebrachte schelp (een doublet van Barnea parva, in Ouddorp verzameld) op het goede adres was beland. Het lukte hem om dankzij zijn meeslepende verhalen en zijn innemende persoonlijkheid, mij het doublet voor het museum te ontfutselen, met de mededeling dat een dergelijke zeldzame schelp niet in een privécollectie thuishoort, maar in een museum. Tevreden kwam ik thuis.