Al op 14-jarige leeftijd verzamelde Arie Dogterom, geboren in het dorpje Vierpolders op het eiland Voorne, zijn eerste schelpen op de stranden van Oostvoorne, Rockanje en Hellevoetsluis en fossielen op het terrein van de beroemde kalkbranderij in Den Briel. Samen met een neef uit Zierikzee werd er gewedijverd wie de mooiste schelpen en boeken had. Dat hij al vroeg in de malacologie geïnteresseerd was, blijkt uit de vermelding als respondent in “De Fauna van Nederland” (1943) door Tera van Benthem Jutting. De oorlog veranderde veel. Samen met zijn vader nam hij deel aan het verzet, hielp onderduikers, deelde pamfletten uit en overleefde razzia’s. In toenemende mate vroeg hij zich de laatste jaren van zijn leven af, waarom hij en zijn vader gespaard waren gebleven, terwijl veel vrienden en kennissen werden opgepakt en gefusilleerd. Schuldgevoelens kwelden hem soms. Het is daarom, dat hij zich sterk betrokken voelde bij de organisatie van de dodenherdenking op Oostvoorne, waarvoor hij ook de toespraken schreef. Na de oorlog heeft hij zijn studie aan de machinistenschool in Brielle afgemaakt en is gaan varen. Als werktuigkundige bij “Van Ommeren” maakte hij lange reizen. Vele jaren daarvan met olietankers tussen Zuid-Afrika en de Perzische Golf. Soms bleef hij, tot groot verdriet van hem zelf en zijn gezin, wel 9 maanden weg, zodat ook voor de malacologie weinig tijd overbleef. Toch zag hij kans bij elke langere stop heel wat stranden te bezoeken. Het personeel kreeg het verzoek bij het lichten van de ankers, deze schoon te spuiten en het gruis te verzamelen. Zodoende kwam er toch regelmatig heel wat materiaal binnen, vooral uit Zuid-Afrika. Soms bezocht hij met K. Vos en W.F.A. Guilonard Antwerpen, om er tijdens het graafwerk voor nieuwe havens fossielen te verzamelen.