De Anomia-schelpen, welke in den loop der jaren aan de Hollandsche kust gevonden zijn, gingen tot dusverre altijd door onder den naam Anomia ephippium L. voor de gladde exemplaren, en Anomia ephippium var. aculeata Müll. voor de geschubde of gestekelde. Beide vormen zijn niet groot van stuk (maximum hoogte en lengte circa 25 mm) en komen tamelijk algemeen voor op wier, stukken drijfhout of kurk en op andere schelpen. Hun rechter klep is dun en bros, en ligt vlak tegen de onderlaag aan. Bovendien draagt deze schelphelft vlak onder den top een omstreeks ovale opening. Door dit gat steekt de sterk verdikte byssus, waarmede het dier zich aan den ondergrond vasthecht. De linker klep is steviger en niet doorboord. Nu is bij hernieuwd onderzoek gebleken, dat het meerendeel van de Nederlandsche Anomia’s ten onrechte den soortsnaam ephippium voert. De echte ephippium is een dier van zuidelijker wateren: kust van West Frankrijk, Zuid Engeland en de Middellandsche Zee. Slechts zéér sporadisch wordt zij in Nederland aangetroffen (Bakkum, Hoek van Holland, ’s-Gravenhage?).