Bij het bestudeeren van schelpen, die door een schelpenzuiger in de Westelijke helft van de Westerschelde waren opgebracht, vond ik in betrekkelijk klein aantal een kleine, zeer breede vorm van Cardium edule L. Bij vergelijking met de variëteiten dezer soort, die vermeld worden in Mollusques Marins du Roussillon door Bucquoy, Dautzenberg en Dollfus bleek, dat het de hierboven vermelde variëteit was. Zij is gemakkelijk herkenbaar door de volgende verschillen met de forma typica: 1e is zij aanmerkelijk kleiner, 2e is zij tamelijk dun van schelp, 3e is zij bijna gelijkzijdig, 4e is zij naar verhouding veel breeder, 5e zijn de schelpen minder diep, 6e bedraagt het aantal ribben op de buitenzijde der schelp meestal 2 à 3 minder, 7e vertoont de schelp aan de ventrale zijde meestal een bocht in de achterste helft, 8e is de schelp aan de achterzijde meer afgeknot. (Bij de kokkel verstaat men onder de achterzijde dat gedeelte, dat in den natuurlijken stand naar boven is gekeerd en dat de bekende purpervlek vertoont.) In ongeveer twee hectoliter schelpen vond ik zeventig exemplaren. De schelpen waren van verschillende plaatsen afkomstig, zoodat wij vermoedelijk niet met een plaatselijke variëteit te doen hebben. Veel meer maakt het den indruk, dat zij verspreid tusschen de normale Cardiums voor moeten komen.