De studie van de radula der mollusken wordt veel verwaarloosd, hoewel dit orgaan belangrijk is voor de systematiek en tevens gegevens verschaft omtrent de voeding. Doordat het uitpraepareeren en het bestudeeren onder het microscoop voor vele liefhebbers bezwaarlijk is, vindt men slechts zelden een collectie van radulapraeparaten. De radula bestaat uit een laag chitine of conchine, die over de tong ligt. Deze laag bestaat uit tandjes, waarbij onderscheiden worden centrale tand of rhachis, zijtanden of laterale tanden en randtanden of marginale tanden. De radula ontstaat in een plooi van de voordarm; steeds worden nieuwe dwarsrijen van tanden gevormd, terwijl de oudste tanden afslijten. Eerst zijn de tanden vleezig en pas later ontstaat de hardere bekleeding. Verschillende indeelingen naar den vorm van de radula worden vervolgens door schrijver behandeld. De radula geeft ons een indruk van het voedsel dat het dier nuttigt, b.v. Neritina fluviatilis voedt zich met algen, die afgegraasd worden, terwijl bij Cypraea tigris de radula wijst op een sterk afknagen van voorwerpen. Mitra cardinalis en Buccinum undatum zijn roofdieren. Vooral bij Buccinum is er een groote variatie in de formule der radulatanden. Schrijver heeft zich in dit artikel beperkt tot de Prosobranchia; hij hoopt dat de microphotographien een duidelijk beeld geven van de radula en wekt de lezers op om aan dit onderdeel meer hun aandacht te wijden.

Basteria

CC BY-NC 4.0 NL ("Naamsvermelding-NietCommercieel")

Nederlandse Malacologische Vereniging

L. Duemlein. (1937). Über die Bedeutung der Radula bei den Vorderkiemern. (Mit 4 Mikrophotographien des Verfassers.) Aus der zoologischen Sammlung des Bayerischen Staates, München. Basteria, 2(4), 49–55.