Bij het onderzoek der zuigerschelpen uit de Westerschelde is in groot aantal een Mangelia-soort voor den dag gekomen, die verwant is aan de in Harmer, Pliocene Mollusca, genoemde soorten: Magelia costata (Donovan), Raphitoma mitrula (S. V. Wood) en Mangelia smithii (Forbes). Van de eerste soort verschilt zij door haar grooter aantal ribben (7 en 10), va nde tweede soort, doordat zij aanmerkelijk kleiner is (15 en 10 mm) en ook hierdoor, dat de ribben op de laatste omgang bij altenai veel beter ontwikkeld zijn dan bij mitrula; van de derde soort hierdoor, dat de ribben bij smithii krachtiger ontwikkeld zijn, de naad dieper is en de omgangen breeder uitsteken tegen de voorgaanden. Diagnose: Schelp spilvormig, slank, tamelijk stevig, torenvormig afgezet, regelmatig in grootte toenemend; omgangen zeven, laatste omgang ruim de helft der geheele lengte, versierd met tien of elf lengteribben per omgang en met meestal niet meer waarneembare zeer fijne spiraalstrepen; naad eenigszins diep; mond scheef met bocht aan den bovenkant, mondrand verdikt door de laatste lengterib en weinig gewelfd; columella bochtig.