Voor den bioloog, die een classificatie wil geven van een groot aantal vormen van een bepaalde soort, leveren de variëteiten van de soorten van het geslacht Cepaea wel zeer groote moeilijkheden op. Natuurwaarnemingen en studie van bijeen gebrachte verzamelingen uit een groot gebied, wijzen op een zoo groot aantal variaties, dat een behoorlijk overzicht niet is te verkrijgen. Bovendien is het van den beginne af aan reeds duidelijk, dat we niet weten volgens welke principes we moeten gaan indeelen; verder weten we niet welke namen we aan de voorwerpen moeten geven, terwijl we moeten afzien van den systematischen rang die we moeten toekennen aan elk der vormen. Op aanverwant botanisch gebied zijn we, dank zij een overvloed van vergelijkingsmateriaal van alle gebieden en door met goed succes bekroonde cultuurproeven, een heel eind verder gekomen in onze classificatie, een classificatie die we daarna ook op andere soorten kunnen gaan toepassen. Bij onze weekdieren en speciaal bij de vormen van het geslacht Cepaea zijn er weliswaar tallooze variëteiten benoemd en beschreven, doch een werkelijk systematisch overzicht over een soort als Cepaea nemoralis (L.) bestaat er niet en dit is in de eerste plaats een gevolg van het drukkend aantal variaties. In de systematiek hebben we behalve het begrip soort (species), de begrippen ondersoort (subspecies), variëteit (varietas) en ondervariëteit (subvarietas). Willen we nog verder indeelen, dan onderscheiden we nog „vorm” (forma) en subforma. Over de onderscheiding en het begrip „ras” wil ik hier niet uitwijden. Hieruit zien we reeds dat een indeeling op zoo’n gering aantal trappen van een zoo variabele reeks als de vormen van Cepaea nemoralis, niet gegeven kan worden. Bovendien is het geheel ondoenlijk om bepaalde vormen als ondersoort te beschouwen en andere, minstens even belangrijke slechts variëteit of forma te noemen. Verder zijn de biologen het er heelemaal niet over eens of een bepaalde vorm een soort moet voorstellen of slechts een ondersoort of variëteit is. Is er niet een tijd geweest dat men Cepaea hortensis slechts als een variëteit van C. nemoralis beschouwde! De rangorde welke we toekennen aan een bepaalde vorm, hetzij species, subspecies of variëteit hangt dan ook geheel af van de systematische waarde welke we toekennen aan bepaalde kenmerken en in welke mate deze kenmerken constant zijn en belangrijk van elkaar afwijken. Zoo weten we, dat een ongebandeerde C. nemoralis van de var. libellula Risso door Sheppardals specifiek verschillend werd beschouwd van de var. libellula met 5 banden. Dit nu was niet zoo dwaas omdat gebleken is, dat beide vormen in cultuur volkomen constant zijn en onder elkaar kruisend de wet van Mendel zuiver volgen. In een populatie die slechts uit deze twee vormen bestaat, komen er dus nooit andere voor. In de botanie kunnen we gemakkelijk experimenteeren en leent het materiaal zich beter voor cultuur. Bij onze Cepaea zijn er aan cultuurproeven een groot aantal technische moeilijkheden verbonden. Slakken zijn nu eenmaal niet zoo willoos als planten. Isoleeren gaat veel moeilijker en de sterftekansen bij slakken zijn veel grooter. De vele moeilijkheden die er verbonden zijn aan het opbouwen van een classificatie van Cepaea, die tevens een bevredigend overzicht geeft, zijn dan ook mede de oorzaak, dat veel malacologen het vraagstuk van de variabiliteit van Cepaea dan ook maar hebben laten rusten. In overigens zeer goed voorziene verzamelingen, ook in onze musea, is er aan dit werk weinig aandacht besteed geworden, ja er zijn zelfs een aantal malacologen die het niet de moeite waard vinden om aan dit vraagstuk hun tijd te besteden. Zij zijn er mede tevreden, dat er in hunne verzamelingen een aantal variëteiten bijeen liggen onder C. nemoralis en daarmede is de zaak voor hen afgedaan. Daartegenover staan echter anderen, die getracht hebben de variaties op vorm en kleur te scheiden en pogingen aanwenden om ze te classificeeren en te benoemen. We moeten hier bekennen, dat we nog zoo goed als niets weten van de oorzaken dezer variabiliteit en na studie van de literatuur komen we tot de erkenning, dat de theoriën daaraan vastgeknoopt, elkaar in vele gevallen tegenspreken. Dat het milieu van invloed is op deze variabiliteit is wel waarschijnlijk, maar de combinatie van de factoren licht, vochtigheid, warmte en voedsel is zoo gecompliceerd, dat we daaruit niet lichtvaardig gevolgtrekkingen mogen maken. Willen we voor de toekomst een inzicht krijgen in de variabiliteit van onze C. nemoralis en dit geldt ook voor andere Cepaea-soorten, dan moeten we deze variabiliteit in den vollen omvang kennen, waarbij we rekening moeten houden met alle mogelijke voorkomende kenmerken en met de diverse combinaties dezer kenmerken. Hebben we eenmaal deze variabiliteit in een overzicht bijeen gebracht voor een bepaalde soort Cepaea, dan kunnen we deze variabiliteit ook gaan toepassen op andere soorten van dit geslacht op grond van de wet der parallelle variaties van Vavilov. Ook andere Heliciden zijn dan te overzien in hunne variabiliteit, soorten die wat minder variabel zijn en waar een aantal mogelijkheden wegvallen uit de groepeering. Om nu terug te keeren op het onderwerp, dat ik op verzoek van vele malacologen wil behandelen, zij opgemerkt, dat we beginnen moeten met een overzicht over de vormen die uit de literatuur bekend zijn geworden. Het spreekt vanzelf, dat er vormen voorkomen, die buitengewoon zeldzaam zijn en slechts een zeer beperkt of geïsoleerd gebied bewonen; ook zijn er variëteiten beschreven, waarvan slechts éénmaal een exemplaar is aangetroffen. We moeten dan ook om zoo te zeggen onze aandacht vooral vestigen op die vormen, die zoo gewoonlijk normaal kunnen voorkomen, dat beteekent dus, dat we beginnen moeten met de buitengewone vormen voorloopig uit te sluiten. Scalariden en subscalariden laten we dan voorloopig ook uit onze indeeling weg.