In het bovenstaande beoogde schr. zich een ökologisch beeld te vormen van de binnenlandsche Pisidiumsoorten. Op grond van het door hem in de provincies Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Brabant verzamelde materiaal — waarbij hij den nadruk legde op het bijeenbrengen van zoo groot mogelijke, ongeselecteerde populaties — en aan de hand van gegevens uit particuliere collecties, komt hij tot de conclusie, dat Pisidium subtruncatum Malm, P. nitidum Jenyns, P. milium Held, P. hibernicum Westl. en P. pulchellum Jenyns in Nederland tot de euryoeke Pisidia gerekend kunnen worden, terwijl daarentegen Pisidium moitessierianum Paladilhe en P. tenuilineatum Stelfox, welke tot dusverre slechts van enkele localiteiten bekend zijn, voorbeelden van stenoeke mollusca zijn. Tusschen deze ökologische uitersten in staan Pisidium amnicum (Müller), P. henslowanum (Sheppard) en P. supinum Schmidt. Pisidium cinereum Alder en P. obtusale C. Pfeiffer schijnen meer aan bepaalde biotopen van de zandgebieden gebonden te zijn. Vaak vinden zij hun optimum in biotopen, waar voor andere Pisidium-soorten geen levensmogelijkheden zijn. Op grond van de verschillende geaardheid der door hen bewoonde biotopen rekent sehr, hen eveneens tot de euryoeke Pisidia. Van de andere binnenlandsche soorten: Pisidium lilljeborgi Clessin P. personatum Malm en P. ponderosum Stelfox zijn nog te weinig ökologische gegevens bekend om algemeenheden te kunnen herkennen. Voorts meldt schr. Pisidium milium Held var. pulchelloides nov. var., verzameld in de Beekloop bij Bergeyk (Prov. N.B.)