1942
Nogmaals Paphia aurea (Gmel.) en Paphia senescens (Cocc.)
Publication
Publication
Basteria , Volume 7 - Issue 3/4 p. 50- 53
J. Brouwer heeft onlangs in dit tijdschrift (vol. 6, pp. 37—48, 4 fig., 1941) de in den titel genoemde soorten aan een grondig vergelijkend onderzoek onderworpen, waarbij hij tot de conclusie komt, dat senescens (Cocc.) als synoniem van aurea (Gmel.) beschouwd moet worden. Ofschoon ik moet toestemmen, dat uit de door Brouwer verrichte metingen en andere waarnemingen een zeer groote verwantschap tusschen den vorm uit ons plistoceen, die als P. senescens aangeduid pleegt te worden en de recente P. aurea blijkt, kan ik toch deze conclusie niet juist vinden. Er is nl. één feit dat door het over één kam scheren van de twee vormen verdoezeld wordt, nl. dat de volwassen senescens grooter is dan aurea. Hoewel Brouwer ook dit punt aanroert, blijkt dit verschil niet zoo duidelijk uit de door hem gegeven maten als het in werkelijkheid is. Wel ziet men uit zijn twee grafieken op bldz. 44, dat hij van senescens een aantal grootere exemplaren onderzocht dan zijn grootste aurea, en dat bovendien van den eersten vorm zeker 34 van de 140 gemeten exemplaren (24 %) een lengte van meer dan 40 mm. hebben, van de tweede 1 van de 37 (nog geen 3 %). Wilde men dit verschil tusschen senescens en aurea bewijzen, dan zou men de maten van een groot aantal volwassen exemplaren met elkaar moeten vergelijken. Daar er echter geen kenmerk is waaraan men de volwassen schelpen van de jonge kan onderscheiden is deze vergelijking niet te maken. Men kan dit verschil daarom alleen maar zeer waarschijnlijk maken, en om dat te doen heb ik de lengte gemeten van 325 aan onze kust tusschen het Zwin en Ameland uit het plistoceen opgespoelde exemplaren van P. senescens, behoorende aan het Zoölogisch Museum te Amsterdam. Ter vergelijking werden 169 recente exemplaren van P. aurea gemeten, waarvan 121 aan hetzelfde Museum behooren, de overige 48 uit de collectie van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden afkomstig zijn. Deze metingen zijn hier grafisch voorgesteld; de schelpen zijn naar hun lengte ingedeeld in categorieën, die met 2 mm. opklimmen. Deze lengte is afgezet op de abscis, het aantal exemplaren op den ordinaat¹). Mijns inziens blijkt uit deze grafieken duidelijk, dat in het plistoceen een grootere vorm leefde dan de tegenwoordige P. aurea.
Additional Metadata | |
---|---|
Basteria | |
CC BY-NC 4.0 NL ("Naamsvermelding-NietCommercieel") | |
Organisation | Nederlandse Malacologische Vereniging |
C.O. van Regteren Altena. (1942). Nogmaals Paphia aurea (Gmel.) en Paphia senescens (Cocc.). Basteria, 7(3/4), 50–53. |