De eerste opgave voor Scandinavië, opgegeven als „Pupa avenacea Brug.”, werd door Högberg (1843, p. 197) voor het eiland Gotland gedaan, later werd door Lindström (1868, p. 18-19) vastgesteld, dat de soort niet alleen in Gotland, maar ook op Faro, Karlsö enz., kleine eilanden vlak erbij, algemeen voorkomt. Verder is de soort algemeen op het grootste deel van het eiland Öland op het zeer droge en gedeeltelijk hooggelegen Alvarplateau (Schlesch 1937, p. 26). Voor Scandinavie zijn nog een paar oudere opgaven, die een nieuw onderzoek behoeven, doch het is te verwachten, dat de soort nog plaatselijk in gebieden tegenover de smalle Kalmarsund tevoorschijn komt, wanneer Småland, dat faunistisch verwaarloosd is, beter onderzocht wordt. Westerlund (1871, p. 280) geeft de soort op als door hem zelf gevonden, doch zeldzaam bij Omberget aan de oostzijde van Vättern in Östergötland en door S. Lovén verzameld bij Kinnekulle bij Vänern in Västergötland. Beide gebieden zijn later zonder succes onderzocht, bij Omberg en wel direct noordelijk van het kalkgebied bij Borghamn zochten F. A. Svalander, Prof. Dr. Th. Schmierer en ik in 1936 vergeefs; jammer genoeg zijn er geen nauwkeurige vindplaats-opgaven. Voor Bornholm werd de soort opgegeven „inter lapides calcareos formationis transitoriae, leg. H. Beck” (Mörch 1864, p. 289), maar hier is ongetwijfeld een verwisseling van vindplaatsen, evenals de opgave van 2 exemplaren uit Livland in de verzameling van de Naturforscher verein te Riga, die Gerstfeldt (1859b, p. 108) ook betwijfelt. Toch werd ze door H. Kauri in 1935 in zanden uit de postlittorina-tijd op de top van de Andreasberg op het Köppo schiereiland op Dagö gevonden (Krausp 1936c, p. 197-198), zoodat het niet is uitgesloten, dat de soort nog geïsoleerd op de Estlandsche kusteilanden, die ook uit Siluurkalk bestaan, zooals Öland en Gotland, een schuilplaats heeft. Deze kalkminnende soort komt verder voor in het Karpathengebied, Oostalpen en de Balkan.