Bij een tocht langs het Kanaal door Walcheren op 8 September 1947, trof ik ongeveer een km ten zuiden van Veere, op de basaltglooiing van het kanaal, de wrakstukken van een wagen aan, die bij de oorlogshandelingen van 1944 in het water terecht was gekomen en ± een jaar later, te oordelen naar de grootte van de mosselen waar de kar dicht mee begroeid was, provisorisch op de kant getrokken, totdat de rommel definitief opgeruimd zou worden. Op de planken vloer van de kar lag nog een dikke laag fijne klei, geheel ingedroogd en vermengd met een menigte schelpen: Cardium edule L. van klein tot groot, de meeste behorende tot de zuivere zeevorm; doch ook allerlei overgangen naar het paludosum-type, enige juveniele exemplaren van Macoma balthica (L.), vele Mya arenaria L. van enige mm groot tot bijna volwassen, een aantal fragmenten van Petricola pholadiformis Lam. en enige juveniele exemplaren van Tapes pullastra (Mont.). Van de Gastropoda werden aangetroffen: 1 exemplaar Hydrobia ulvae (Penn.), zeer vele Nassarius reticulatus (L.) en een exemplaar van Retusa obtusa (Mont.).