BOETTGER (1932) vond dat bij Planorbis corneus (L.) var. rubra Oldham — dit is de kleurvariëteit met een normaal gepigmenteerd huisje, doch met een pigmentarm dier, dat min of meer vuilrood gekleurd is met zwarte ogen — jonge dieren, die in de koude opgekweekt werden, vrij donker van kleur waren. Doch de jongen die bij hoge temperatuur opgekweekt werden, waren mooi helder rood. Werden de jonge dieren eerst in de koude opgekweekt en daarna onder hoge temperatuur gebracht, dan veranderde de donkere, vuil rode kleur in enige dagen in een helder rode. Bij volwassen dieren gelukte dit „ophelderen” door temperatuursstijging niet meer. Hij verklaarde dit door aan te nemen, dat de temperatuur van invloed zou zijn op de pigmentvorming in de huid, in die zin, dat bij lage temperatuur meer pigment gevormd zou worden dan bij hoge temperatuur.