1. In het O.K.W.-object Savelsbos (oostelijke Maasdalhelling) werd de malacofauna bestudeerd van het Mesobrometum-Koelerietosum, van het Querceto sessiliflorae-Betuletum (= Fageto-Quercetum petraeae) en van het Querceto-Carpinetum. 2. Het Mesobrometum-Koelerietosum heeft een karakteristieke soortengroep van mollusken waartoe behoren: Cochlicopa lubricella, Vallonia excentrica, Pupilla muscorum, Cecilioides acicula en Vertigo pygmaea. 3. Het Fageto-Quercetum petraeae heeft in het onderzochte gebied geen differentiërende soorten doch een sterk verarmde malacofauna bestaande uit soorten, die ook in het Querceto-Carpinetum en daar met hogere dichtheden en frequenties, voorkomen. Slechts Arion intermedius vertoont in dit milieu een optimum. 4. Het onderzochte Querceto-Carpinetum bevat het merendeel van de soorten die THIELE (1956) differentiërend noemt voor Fagetaliagezelschappen. 5. Soorten, die THIELE (l.c.) differentiërend of karakteristiek noemt voor Fagion-gezelschappen, zoals Iphigena rolphii, Helicodonta obvoluta en Cochlodina laminata werden hier gevonden in subassociaties van het Querceto-Carpinetum. 6. Getracht werd verband te leggen tussen het voorkomen van THIELE’s Fagion soortengroep in de gehele serie van Fagion, Carpinion en Alno-Ulmion door te wijzen op een mogelijke relatie met de colluviale bodem waarop Corydaleto-Acereto-Fraxinetumen Querceto-Carpinetum corydaletosum-gezelschappen aangetroffen worden. Verband bestaat echter ook hierin dat Fagion-soorten zich kunnen handhaven in een milieu waarin een Fagion-gezelschap door beheersmaatregelen in een Querceto-Carpinetum is overgegaan (Tüxen, 1960). Evenzo is het voorkomen van Iphigena rolphii in een Mesobrometum verklaarbaar. 7. Van de gastropodengroep uit het Mesobrometum komen een aantal soorten voor in de subassociatie orchidetosum van het Querceto-Carpinetum. Zij zijn ter plaatse differentiërende soorten voor deze subassociatie t.o.v. de andere subassociaties. Hun optimum ligt echter in het Mesobrometum.