Het is verbazingwekkend dat één auteur een zo omvangrijke oecologische studie kan produceren, te meer daar hij als anatoom verbonden is bij de tandartsopleiding aan de Universiteit van Oslo. Het Borrevann meer, gelegen 60 km ten zuiden van Oslo, werd door de schrijver uitverkoren voor een uitvoerig oecologisch onderzoek en zoölogische inventarisatie, na een malacologisch vooronderzoek van 542 meren in Zuid-Noorwegen. Gezien de geringe omvang van het meer, 2 km² en maximum diepte 15 m, was hij in staat om aan alle oecologische aspecten aandacht te besteden: geologie en klimaat, hydrologie en hydrographie, botanie en zoölogie. De nadruk wordt gelegd op het zoölogisch onderzoek (p. 84-274), terwijl de Gastropoda in extenso zijn behandeld. Deze studie kan worden beschouwd als een uitgebreid vervolg van twee dissertaties over Borrevann, beide niet in druk verschenen, van O. M. SKULBERG (1957) en ÖKLAND zelf (1961). Het veldwerk werd degelijk uitgevoerd, hetgeen blijkt uit het feit dat van de verzamelde Evertebratensoorten er 21 nieuw voor Noorwegen zijn, waaronder twee Mollusken ( Lymnaea auricularia en Pisidium moitessierianum). Nagenoeg alle verzamelde monsters, totaal 26.000 individuen, werden gedetermineerd; uitzonderingen zijn de Coelenterata, Nematoda en Oligochaeta. Voor diverse Evertebrata groepen werden de determinaties verricht door specialisten, van de Mollusca de Pisidiums door J. G. J. KUIPER. De Gastropoda nemen in deze studie een centrale plaats in; in feite is deze diergroep de reden dat het Borrevann meer werd uitgekozen voor nader oecologisch onderzoek, omdat hier de meeste zoetwaterslakken van Noorwegen bijeen gevonden worden, te weten 13 soorten. Twaalf hiervan komen ook in Nederland voor, Gyraulus acronicus (Fér.) is een boreo-alpine soort. Alle Gastropoda soorten zijn afgebeeld, de horizontale en verticale verspreiding in het meer zijn nauwkeurig aangegeven, en de samenhang tussen verspreiding en oecologische factoren wordt besproken. De Gastropoda fauna van Borrevann wordt vergeleken met die van een aantal meren in andere Skandinavische landen en Groot-Brittannië. Zelfs wordt besproken waarom 14 andere Noorse zoetwaterslakken niet in het Borrevann meer worden aangetroffen. Het doet vreemd aan dat de Pulmonata en Prosobranchia als „orden” worden beschouwd (p. 142- 143), wij verkiezen het taxon „onderklasse” voor deze omvangrijke groepen. Helaas worden de Pelecypoda, hier Bivalvia genoemd, slechts summier behandeld (p. 202-205). Tien soorten zijn van Borrevann bekend, hiervan 9 Sphaeriidae, welke naam ÖKLAND met één i schrijft. Alle tien komen ook in Nederland voor.