In het kader van het onderzoek naar de epidemiologic van de leverbotziekte werd in een greppelgebied de novembersituatie met betrekking tot de verspreiding van enkele slakkensoorten geanalyseerd. Daarbij werd gebruik gemaakt van een boor-verzamelmethode. Van de soorten Hydrobia stagnorum, L. palustris, L. truncatula en Oxyloma elegans werd de verspreiding vergeleken in de lengterichting van de greppel en dwars op de greppelvore. Hierbij bleek dat H. stagnorum beschouwd kan worden als een „indringer” vanuit de sloot waarin de greppel uitmondt en dat de dichtheidsverhoudingen van L. truncatula en O. elegans voornamelijk worden bepaald door de relatieve hoogte dwars op de greppelvore. L. truncatula kwam minder voor op de diepere delen en bij O. elegans is dit nog duidelijker. De verspreiding van lege schelpen van deze soorten werd eveneens quantitatief benaderd waardoor de milieuselectie van de levende exemplaren van bovengenoemde soorten werd benadrukt. De populatieopbouw, gemeten aan de schelplengte-verhoudingen voor L. truncatula bleek overeen te stemmen met de gegevens omtrent de biologie van deze soort. Het aantal exemplaren van L. truncatula besmet met larven van F. hepatica was gering (minder dan 1 % van het totaal).