Het tweekleppigenboek van Nordsieck behandelt op dezelfde wijze als zijn vorige deel¹ de bivalven van Europa, totaal 798 soorten. Nieuw worden beschreven zes genera (o.a. Tetrarca voor Arca tetragona) en zes ondersoorten, de laatste overigens niet altijd allopatrisch. In dit verband wordt verwezen naar de opvatting van Nordsieck over het optreden van ondersoorten. Ook worden nieuwe subfamilies (p. 29) en subgenera (p. 31) opgesteld, die overigens niet in de lijst van noviteiten op p. XII opgesomd zijn. Het systeem van Thiele wordt gevolgd, waarbij modificaties volgens Chavan en Franc opgenomen zijn. Er zijn echter nog wel veel modernere systemen (zie o.a. Newell, 1965, Am. Mus. Novit. No. 2206; Vokes, 1967, Bull. Am. Paleont. Vol. 51, No. 232; het Treatise of Invertebrate Paleontology is echter te laat verschenen om verwerkt te worden). Aan de andere kant zijn resultaten van recent onderzoek bijv. van Van Urk wel opgenomen. Op pp. 254-256 wordt een “Nachtrag” op het deel van de Prosobranchia gegeven. Dat omvat o.a. drie nieuwe soorten (waarvan twee afgebeeld) en twee nieuwe ondersoorten, waarvan één betiteld wordt als “Kümmerform” ondanks de toevoeging “nov. subspec.”. Behalve een aantal aanvullende details worden hier ook soorten aan de lijst toegevoegd, hetgeen met het gevolgde nummersysteem gemakkelijk gaat. Het boek is in opzet en uitvoering geheel gelijk aan het vorige. Hieruit volgt dat het alle voordelen maar ook de bezwaren daarvan heeft. Ook hier weer geen tabellen, een onpractische index en over het algemeen zeer matige afbeeldingen die het de serieuze beschouwer moeilijk maken werkelijke verschillen tussen nauw verwante soorten te ontdekken. Plaat 1 is in het hier beschikbare exemplaar van het boek slecht van kleur. De literatuurlijst is vergeleken bij het andere deel uitgebreid, wat zeker een verbetering is (nu 100 titels, vorige maal slechts 34). Nieuw is een interessante tabel die de verspreiding van de superfamilies in het besproken gebied, maar ook daarbuiten (althans voor zover het de besproken soorten betreft), weergeeft. Daaruit blijkt o.a. dat slechts zes Europese soorten in de Rode Zee doordringen, terwijl daarentegen 74 in Noord-Amerika, 65 in West-Indië en omgeving, en maar liefst 54 nog in de Stille Oceaan aangetroffen zijn. Overigens vermeldt de schrijver m.i. terecht dat vooral voor Noord-Amerika het getal nog wel veel hoger zal zijn als gevolg van nog te verwachten synoniemie.