Tussen de tegenwoordig regelmatig verschijnende algemene weekdierboeken vindt men er maar zo nu en dan een dat tot de klassieken in ons vak gerekend kan worden. Ik noem hier Morton (1958), Fretter & Graham (1962) en Libbie Hyman (1967) als de meest vooraanstaande werken van de laatste twintig jaar. Vorig jaar nu verscheen het boek van Solem, een werk dat regelrecht onder deze klassieken gerangschikt kan worden. Solem’s boek “The shell makers” wil een overzicht van de verschillende aspecten van de mollusken geven waarbij nu eens niet de schelp centraal staat. In een briljant exposé worden achtereenvolgens behandeld: diversiteit, ontwikkeling en verwantschap met andere fyla, keverslakken en inktvissen (“The slow and the quick”), tweekleppigen, slakken (twee hoofdstukken), zoetwatermollusken, de radula (uitvoerig: “To scrape a living”), het ontstaan van landmollusken, moeilijkheden van en mogelijkheden voor landslakken (“Experiments in living”), landnaaktslakken (“On becoming sluggish”) en verspreiding (“Why who lives where”). Als appendix a-d volgen daarna nog een systeem van in de tekst genoemde vormen, een vrij summier literatuuroverzicht, een lijst van vaktermen en een kort hoofdstukje over het in leven houden van weekdieren in huis. Het boek wordt besloten door een uitvoerig register.