Waarnemingen betreffende de verspreiding van landslakken in de bossen van de IJsselmeerpolders Een onderzoek naar de verspreiding van landmollusken in de IJsselmeerpolders is interessant omdat hieruit wellicht conclusies over de wijze en snelheid van kolonisatie kunnen worden getrokken. Alleen loofbossen werden onderzocht (fig. 1), omdat deze over het algemeen de meeste soorten bevatten. De volgende vragen werden gesteld: (1) Is migratie naar de aangeplante bossen te verklaren door vervoer van plantmateriaal in de bebossingsperiode? (2) Zijn eventuele verschillen in soortenrijkdom van de molluskenfauna te verklaren uit milieuverschillen in de bossen? (3) Zijn er aanwijzingen voor een invloed van de afstand tot het ”oude land” of van de leeftijd van de bossen op de soorten-rijkdom? Bemonstering in de polderbossen vond plaats in september 1973 en op vier tijdstippen (april, juni, augustus en october) in 1974. In elk bos werden random tien monsters van 1/16 m² genomen, door een stalen raamwerk met inwendig zijden van 25 cm over de kruidlaag te schuiven. Binnen dit raamwerk werden de planten op mollusken afgezocht en strooisel, mos en humuslaag verzameld. Na drogen bij 35°C en zeven werden de fracties op mollusken onderzocht. Per terrein werden eveneens tien monsters van de bovenste 5 cm van de bodem genomen. Hierin werden de pH en de hoeveelheid vrije koolzure kalk bepaald. De grondsoort werd grof ingedeeld in klei, zavel of zand. Er werden in totaal 25 soorten landmollusken aangetroffen, nl. 21 in de Noordoostpolder en 21 in Zuidelijk en Oostelijk Flevoland. De grootste soortenrijkdom had een perceel in het Kuinderbos (Noordoostpolder) met 15 soorten. De grootste dichtheden werden in 1973 in het Roggebotzand (Oostelijk Flevoland) en in 1974 in het Kuinderbos gevonden nl. meer dan 500 levende (tabel 2). De conclusie van andere onderzoekers, dat het najaar de beste periode is voor bemonstering van landmollusken werd bevestigd. Het aantal levende soorten en individuen nam in 1974 van april tot juni aanvankelijk af en steeg weer in augustus en october (tabel 3). Infectie van de bossen door overbrenging van landmollusken met plantmateriaal is niet erg waarschijnlijk (a) doordat de plantbedden in de kwekerij steeds vrij van onkruid werden gehouden; (b) doordat bij transport van het plantmateriaal practisch geen aarde om de wortels zit; (c) doordat in pas aangeplante bospercelen molluskensoorten ontbreken, die in oudere polderbossen wel voorkomen. Er werd geen correlatie gevonden tussen de pH, respectievelijk het kalkgehalte van de bodem en het aantal soorten. De loofhoutpercelen met een dichte ondergroei aan brandnetels bevatten een relatief rijke molluskenfauna. Er is over het algemeen een toename gevonden van het aantal soorten met toenemende ouderdom van de bossen (Fig. 2, onder) en een afname van het aantal soorten met toenemende afstand van de bossen tot het oude land (fig. 2, boven). Leeftijd en ligging van de bossen zijn echter ook onderling gecorreleerd. Een partiële regressie-analyse maakt waarschijnlijk dat het eerst genoemde verband (met de leeftijd van het bos) het belangrijkste is.