Over het voorkomen van Vertigo (Vertigo) moulinsiana (Dupuy, 1849) in Nederland moest door Gittenberger, Backhuys & Ripken (1970: 50) geconstateerd worden dat de vindplaatsen (moerasjes binnen de gemeenten Schinnen en Nuth in het dal van de Geleen in Zuid-Limburg) onder meer door drainage “de laatste jaren dermate van aanzien veranderd” zijn, “dat we de soort hoogstwaarschijnlijk als uitgestorven in ons land moeten beschouwen.” In mei 1982 heb ik echter levende V. (V.) moulinsiana aangetroffen op twee plaatsen in het Geleendal, stroomopwaarts ten opzichte van de vroegere vindplaatsen (Butot & Neuteboom, 1958). In beide gevallen is er sprake van een moeras, min of meer ingesloten door moerasbos. De soort leeft hier uitsluitend in het open deel van het moeras, op de stevige, smalle, donkergroene bladeren van een grassoort op ongeveer 30 cm boven de waterspiegel of de moerasbodem. De enige begeleidende soorten zijn hier Succinea putris (L.) en Columella edentula (Draparnaud); op de bodem leven andere soorten, zoals Vertigo (Vertigo) antivertigo (Draparnaud). Op beide vindplaatsen zouden er per uur 10 à 20 volwassen en een gelijk aantal juveniele exemplaren gevonden kunnen worden; het totale aantal dieren kan op enkele honderden geschat worden. Het ongestoorde karakter van beide moerassen is m.i. te danken aan twee factoren: (1) de afscheiding van de Geleen door een dijkje, waardoor het vervuilde (maar door de bouw van rioolzuiveringsinstallaties thans sterk verbeterde) water van de Geleen er nauwelijks binnen kan dringen; (2) de positie als ontoegankelijk privé-terrein.