Wederom heeft Alison Trew van het museum in Cardiff de bevindingen van haar malacohistorische studies in boekvorm vastgelegd. Als vervolg van een deeltje over Melvill (1987; zie Basteria 52: 8, 1988) is nu een verhandeling over Tomlin verschenen. John R. le Brockton Tomlin bezat de laatste werkelijk grote privéverzameling, die thans de basis vormt van de molluskenafdeling van het museum te Cardiff. Het boek biedt meer dan de titel aangeeft, getuige de inhoud. Na 17 pp. biografie en 15 pp. bibliografie (periode 1882- 1953, een fantastisch lange tijdspanne voor iemand geboren in 1864 en overleden in 1954!), gevolgd door enige foto’s van type-materiaal (drie schelpen) en etiketten van de talrijke verzamelaars uit Tomlin’s kennissenkring, volgt de eigenlijke lijst van nieuwe namen, die echter slechts 9 pp. omvat. Hierna komen literatuurverwijzingen die met deze lijst te maken hebben. Het grootste hoofdstuk, totaal 24 pp., heet “Secondary sources of material”; dit is een zeer belangrijke lijst van personen (en instellingen), waarvan zich materiaal in de Tomlin-collectie bevindt. In de regel worden enige bijzonderheden gegeven, vaak met een verwijzing naar een necrologie. Een laatste lijst van literatuur besluit het werk, waarin echter als appendix nog een opsomming van Tomlin’s niet-malacologische werken opgenomen is. Immers, ook als entomoloog had Tomlin zijn sporen verdiend; de ’resten’ van zijn kevercollectie die hij in 1946 aan het museum te Cardiff schonk, omvatten 82.000 stuks! Tomlin was een aartsverzamelaar, waarvan o.a. ook zijn bibliotheek en brievencollectie getuigen. Hoewel het geheel er verzorgd en aantrekkelijk uitziet, zijn er helaas toch wel enige tekortkomingen. Wellicht zijn er meer drukfouten dan men gewoonlijk in een dergelijk boek vindt; zoiets heeft de auteur niet altijd in de hand. Het wordt echter anders als men leest op pp. 18-19 “The Pulmonate section contains two copies of Studies in Ampullaria by E.G. Alderson ...”. Het is onjuist Monterosato als een Fransman te beschouwen. In de lijst van personen worden veel interessante bijzonderheden gegeven; het is soms verbazingwekkend hoe weining men weet van een aantal mensen. Aan de andere kant bekruipt recensent het gevoel dat de auteur niet altijd voldoende moeite gedaan heeft de beschikbare bronnen na te trekken. Op p. 76 leest men “JUTTING, Tera van Bentham. Information required.” Dat is een verdrietige wijze van omgaan met een van onze beroemdste malacologen; de schrijfster van het boek zou het speciale deel van Beaufortia dat aan Tera van Benthem Jutting gewijd is (vol. 11, no. 130-147, 1964) eens op moeten slaan ... Onze paleontoloog Martin (p. 78) komt er nauwelijks minder bekaaid af.