In Maart 1930 trof ik, na een storm, bij Katwijk aan Zee ten zuiden van de pier een aangespoeld stuk kalksteen aan, waarin zich boorgaten bevonden. Bij het doorslaan vond ik daarin een doosje van een Pholadide, die wel wat leek op Zirfaea crispata (L.), doch daarvan toch zeer afweek door het ontbreken van de lengtegroef en door het bezit van een sterke knobbel boven de apophyse. Thuis gekomen keek ik deze vondst na in het boek van Jeffreys en zag toen dat ik Barnea parva had gevonden, die door Pennant in 1777 als Pholas parva was beschreven. Zoo wordt ze ook door Jeffreys (British Conch. III p. 109). genoemd.