Een bekend feit is het, dat bij aflandige wind door de optredende, naar de kust gerichte onderstroom, veel meer schelpen aanspoelen dan bij aanlandige wind. Verder weet ook ieder schelpenverzamelaar, dat na stormen soms groote hoeveelheden van b.v. de drie soorten Sepia, Buccinum undatum L., Natica catena (da Costa), e.a. op het strand geworpen worden. Maar hiermede kan niet verklaard worden: het plotseling optreden van een of andere soort schelp in groote hoeveelheden, schijnbaar onafhankelijk van windrichting, -kracht of jaargetijde. In de tien jaren (vanaf 1926), dat ik m’n bijna dagelijksche strandwandelingen heb gemaakt, is het me steeds een raadsel gebleven, waarin dit merkwaardige verschijnsel zijn oorzaak vindt. Slechts bij een enkel geval kan eenig verband vermoed worden, n.l. het verdwijnen van Barnea candida (L.), welke soort steeds zeldzamer wordt, terwijl Petricola pholadiformis Lm. steeds talrijker voorkomt. In m’n aanteekeningen vind ik van deze laatste soort vermeld; 1926/1927 doozen zeldzaam; Sept. ’29 2 levende exemplaren; 13 Oct. ’29 tusschen Katwijk en Noordwijk 12 levende exemplaren; 1932/’33 begint vaker voor te komen.- Thans ligt het strand er mee bezaaid! De verklaring hiervan wordt gezocht in het verdrijven van een zwakkere soort door een sterkere.