Nadat Dr. C. O. van Regteren Altena het voorkomen van Succinea sarsi Esmark hier te lande had vastgesteld (zie Correspondentieblad no. 37, Nov. 1950), ben ik in de loop van 1951 naar deze soort gaan uitzien. Dit leidde vanzelf tot grotere aandacht voor het uiterlijk en de verspreiding van Succinea pfeifferi en S. putris, aangezien deze dikwijls partners van sarsi en/of van elkaar zijn en de drie soorten -putris hierbij in onvolwassen toestand – aan de schelp alleen niet wel te onderscheiden zijn.