In Wenen logeerde ik bij de Heer Aemilian Edlauer, die grijs is geworden en toch jong bleef in de omgang met mollusken. In een landhuis aan de rand van het Wiener Wald woont hij als schatbewaarder van een sousterrain vol slakkenhuisjes en van een charmante dochter. De slakkenhuisjes zullen wel voor de wetenschap behouden blijven, de charmante dochter helaas niet. Na een flirtation met mollusken en een daaruit voortvloeiende promotie op een malacologisch onderwerp, is zij zich met hart en ziel aan het leraarsvak gaan wijden. Over de Heer Edlauer persoonlijk past het mij niet veel te schrijven, nadat hij mij als publicistisch enfant terrible herkend had. Vel kan ik niet nalaten, terug te denken aan zijn fijn gevöel voor humor en aan zijn eigenschap, zich even moeilijk te laten fotograferen als de griel» Toen ik er na een krijgslist toch in geslaagd was een opname van hem, zij het dan onthoofd, te maken, en hem enige weken 'later een afdrukje ervan stuurde, kreeg ik per kerende post'de bemoedigende commentaar ""nur nicht verzagèn"".