Planorbis riparius wordt gemeenlijk tot de zeldzamere, meer Oostelijk verbreide soorten gerekend. Zij is voor Nederland eerstelijk bekend geworden door twee in 1928 verzamelde exemplaren uit ”de omgeving van Utrecht” (niet direct als zodanig herkend). In 1944 trof Kuiper haar in het Naardermeer aan (zie diens voorbeeldige publicatie in Basteria Vol. 11, nr. 1/2 en 3, 1947); nadien is zij nog in het Correspondentieblad gemeld van de Nieuwkoopse plassen, Leidsendam, Ankeveense plassen en de Bilt (collectie van der Willigen). Een vondst in Sept. 1955 onder Vogelenzang (Aten) versterkte een eerder, aan de verspreide ligging der bekende vindplaatsen en het ogenschijnlijk uiteenlopend karakter ervan (plassen, wegsloot te Leidsendam, een onaanzienlijk weideslootje in de polder Vogelenzang) ontleend vermoeden, dat de soort in het Westelijk deel van ons land meer over het hoofd is gezien dan werkelijk zo zeldzaam en/of weinig verbreid, als uit de weinige bekende vindplaatsen zou kunnen worden afgeleid.