Achtentwintig februari negentienhonderddrieënvijftig: aan een tafeltje in een Leids restaurant, midden tussen het late-zaterdagavondpubliek, zitten vier Hagenaars, die. zojuist een vergadering van de N.M.V. bezocht hebben en nog maar niet besluiten kunnen, alweer naar huis te gaan. Er wordt wat nagekaart over de aangehoorde voordrachten, over het gezellige diner, over de interessante demonstraties. Dan stelt iemand terloops de vraag welke stadgenoten er op de vergadering aanwezig waren – hoeveel Hagenaars er überhaupt lid zijn van de N.M.V. . . .? Niemand weet het, niemand kent ze allemaal en zo komt vanzelf de vraag naar voren waarom die specifiek Haagse avonden, zoals er enkele jaren geleden werden georganiseerd en die toen zo’n succes waren, nooit meer gehouden worden. Eigenlijk is er toch niks op togen om daar opnieuw mee te beginnen, maar dan moet ’t zo op poten gezet worden, dat niet steeds dezelfde voor gastheer hoeft te fungeren, dat er misschien een klein beetje een officieel tintje aan gegeven kan worden, dat we misschien samen ec-n werkgroep kunnen vormen, dat er ... .