Het zal ongeveer dertig jaar geleden zijn dat wij elkaar voor het eerst ontmoetten, de Smit en ik, op een van de eerste vergaderingen van de pas sinds kort bestaande Nederlandse Malacologische Vereniging. Voor het eerst, want hoewel we allebei Hagenaar waren, allebei schelpenverzamelaar en allebei strandjutter, waren we elkaar nog nooit eerder tegengekomen. Want hij bepaalde zijn activiteiten in hoofdzaak tot het zuiderstrand, terwijl ik vrijwel uitsluitend het noorden voor mijn rekening nam. Het Scheveningse havencomplex lag als een scheidsmuur tussen zijn werkterrein en het mijne