Op een schelpenhoop, toen nodig bij de asfaltering van een trambaan, ontdekten Lou Paardekooper en ik – destijds buurtgenoten en elkander min of meer bekend – de schelpenverzamelaar in elkaar. Ons gesprek zal toen wel over de al of niet vermeende zeldzaamheid van wenteltrapjes, parelmoerneuten en dergelijke gehandeld hebben, want het was nog in die heerlijke tijd dat we opgewonden konden raken over de vondst van een trapgeveltje of een tapijtschelp, dat we de mogelijkheden van gruisonderzoek zelf nog ontdekken moesten, dat we nog lang niet – door aanwinsten uit het buitenland of uit fossiele lagen – blasé dreigden te raken ten opzichte van onze eigen kustfauna. Nu zo'n vijfendertig jaar of nog langer geleden