Het artikel van E. de Vries ”Aantasting van schelpen in collectie” met het naschrift van A. Verduin in het CB van april 1979 geeft mij, weliswaar laat, aanleiding om iets over mijn bevindingen hier te vertellen. Kort na mijn aankomst, nu bijna 30 jaar geleden, begon ik enkele dagen per week in het Australian Museum in Sydney te werken als volontair. Mijn taak was tweeledig: ten eerste het uitzoeken en sorteren van tijdens museum-expedities verzameld materiaal, en ten tweede werken aan de grote museum-collectie. Het uitzoeken van het expeditie-materiaal (gruis) deed ik thuis gedurende de avonden en de week-enden. Zoals te verwachten was trof ik de collectie toentertijd in een veel minder goede conditie aan dan strookt met onze moderne opvattingen. Mijn grootste belangstelling ging, en gaat nog uit naar kleine en zeer kleine soorten (micro-mollusken), dus dat werd mijn werk. Dr. Mc Michael, de toenmalige curator, werkte aan de grote soorten en ik werkte aan de kleine, welke minstens 3/4 van alle Australische soorten omvatten. Alle kleine soorten moesten opnieuw verpakt worden in glazen buisjes en opnieuw geëtiketteerd (de originele etiketten werden weer bij de schelpen ingesloten). Gedurende dit werk ontdekte ik dat een groot aantal schelpen vergruisd en verpoederd in de oude buisjes zaten, waarbij ook een aantal type-exemplaren. Deze waren dikwijls verzameld door Cox, Brazier, Hedley, Iredale e.d. en tussen 50 en 100 jaar oudc Veel van deze oude buisjes waren vochtig van binnen, hetgeen zou kunnen betekenen dat door de hygroscopische werking van het zout in de schelpen vocht aangetrokken was. Veel van de in gelatine-capsules verpakte schelpen gingen zelfs bij de meest zorgvuldige behandeling verloren doordat zij zo vast aan de capsule gekleefd waren dat zij bij het losmaken braken. Ik begon er direct mee alle nieuw verzameld materiaal op zijn minst 24 uur in zoet water te zetten voordat het verder bewerkt werd (waarover later).